- nek
- {{nek}}{{/term}}1 nuque 〈v.〉♦voorbeelden:1 een stijve nek • un torticolis; 〈figuurlijk〉 une tête de mule〈figuurlijk〉 iemand de nek breken • casser les reins à qn.〈figuurlijk〉 zijn nek breken (over iets) • se casser la figure (sur qc.)iemand, een kip de nek omdraaien • tordre le cou à qn., à une poule〈figuurlijk〉 zijn nek uitsteken • prendre des risquesde nek uitsteken om beter te kunnen zien • avancer le cou pour mieux voirnek aan nek • 〈paardensport〉 dead-heat; 〈figuurlijk〉 (au) coude à coudeik heb geen ogen in mijn nek • je n'ai pas des yeux derrière la tête〈figuurlijk〉 iemand met de nek aanzien, aankijken • traiter qn. par-dessous la jambe〈figuurlijk〉 wat haal je je op je nek? • dans quoi est-ce que tu t'embarques?〈figuurlijk〉 op iemands nek zitten • être sur le dos de qn.iemand op z'n nek springenover zijn nek gaan • vomir〈figuurlijk〉 daarvan ga ik over mijn nek • ça me débectetot aan zijn nek in de schulden zitten • être endetté jusqu'au couuit zijn nek praten, kletsen • dire des bêtises ↓ bondir sur le paletot de qn.
Deens-Russisch woordenboek. 2015.